Paardekastanjemineermot
De paardekastanjemineermot ofwel Cameraria ohridella is een 5 mm groot motje waarvan de larven het blad van vooral de witbloeiende paardekastanjes aantast.
Het motje vormt per jaar drie opeenvolgende generaties die steeds omvangrijker zijn in aantal. Door het massaal optreden van dit motje zijn de bladeren van de kastanjebomen vaak begin augustus al volledig bruin verkleurd.
Het motje veroorzaakt niet alleen een cosmetisch effect. Door de vraat van de larven gaat ongeveer 30 procent van de jaarlijkse productie aan suikers voor de boom verloren.
Ontwikkelingsstadia van de paardekastanjemineermot
De paardekastanje-mineermot kent zoals alle vlinders en motten vier volledige ontwikkelingsstadia. Achtereenvolgens zijn dit: imago, ei, larve en pop stadium. Bijzonder is het aantal keer per jaar dat de paardekastanje-mineermot zich voortplant. In Nederland is dit drie keer per jaar.
Imago
Lengte voorvleugels: ca 3,5 mm.
Lichaamslengte: ca 5 mm.
Kleur van de vleugel: metaalkleurig en oker, aan de buitenzijde zwarte randen en witte breedtestrepen.
Vorm van de vleugel: franjes aan de vleugels.
Verspreiding: mogelijk ook passief door wind over grote afstanden.
Vliegtijd: vanaf eind april begin mei, 2e generatie vanaf eind juni, 3e generatie vanaf eind september.
Ei
Ei-afzetting: alleen op de bovenzijde van het blad (1e generatie vooral onderin de boomkroon).
Aantal eieren: per vrouwtje 20 eieren, tot 100 eieren per deel van het blad, per blad tot 300 eieren.
Uiterlijke kenmerken: witachtig, transparant, ovaal in de breedte, bij voorkeur langs zijnerven afgezet.
Larve
Larvale stadia: 5 larvale stadia, 1 spinsel stadium.
Uiterlijke kenmerken: witachtig tot licht beige, geen poten.
Larvaal stadium 1 tot en met 3: afgeplat.
Larvaal stadium 4 en 5: rond en duidelijk gesegmenteerd.
In larvaal stadium 5: tot 5 mm lang.
Pop
Locatie: de verpopping vindt plaats in de bladmijn [een gang in het blad ontstaan door vraat van insecten(larven)].
Samenstelling: tijdens het laatste larvale stadium omgeeft de larve zich voor de verpopping met een zijdeachtige zachte substantie.
Overwintering: uitsluitend als pop in de cocon in de bladmijn.
Als er meer informatie is gewenst.